Stéphane Beel Architects
Hedendaagse dialoog met historische context blaast museum nieuw leven in
Hoe ga je als architect om met een project dat niet alleen een beschermde site behelst maar wiens geschiedenis bovendien beladen is? Dat is de vraag die Stéphane Beel Architects zich stelde tijdens het wedstrijdontwerp voor de renovatie en uitbreiding van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. Respectvol en nederig enerzijds, maar anderzijds ook door in dialoog te treden. En die dialoog voeren ze zowel bovengronds als ondergronds.
Je kan niet anders dan dit project kaderen in een breed historisch perspectief. Het museum werd destijds opgericht op initiatief van Koning Leopold II als propaganda-instrument voor zijn persoonlijk avontuur in Congo. Na zijn dood werd het verder ontwikkeld tot museum en onderzoeksinstituut over Midden-Afrika. De plek bij uitstek dus die ons doet herinneren aan het koloniale verleden. Op deze site bevinden zich gebouwen uit verschillende perioden: het eerste museum was het Koloniënpaleis dat er kwam naar aanleiding van de wereldtentoonstelling in 1897 toen ook de Franse tuin werd aangelegd. In 1910 realiseerde architect Charles Girault het museumgebouw en in aanloop van Expo ’58 kwam er nog het CAPA-gebouw bij, het ‘Centre d’Accueil du Personnel Africain’ dat later omgebouwd werd tot een bijkomend onderzoekscentrum en archief.
Toen Leopold II destijds zijn huisarchitect Charles Girault met dit project belastte, was dat om nieuwe gebouwen te maken om de intussen groeiende collecties uit Congo te kunnen exposeren. Charles Girault werkte een masterplan uit voor wat de Cité Coloniale zou moeten worden: rondom de Franse tuin voorzag hij een nieuw museumgebouw, een congres- en documentatiecentrum en een wereldschool. Enkel het museumgebouw werd gerealiseerd.De collectie kende door de jaren heen een verdere uitbreiding maar door een gebrek aan plaats op één centrale plek raakte die versnipperd over de hele site. Het KMMA drukte de wens uit om opnieuw een internationaal toonaangevend museum en onderzoeksinstituut over Midden-Afrika te worden en formuleerde daarom in 2006 een wedstrijdvraag. In zijn ontwerp greep Stéphane Beel Architects van terug naar het originele masterplan van Charles Girault. Het was voor hen immers van belang om van de site terug één geheel te maken,waarbij elk gebouw terug zijn eigenheid krijgt. Ze besloten de functies te gaan bundelen. Bij het CAPA-gebouw dat als kenniscentrum dient, voorzien ze een toren waarin collecties in ideale omstandigheden bewaard kunnen worden. De poort naar de site, het Koloniën-paleis, werd vrijgemaakt om als dusdanig te kunnen fungeren. Dit wil zeggen met behoud van de feestzaal en aangevuld met een mediatheek en congrescentrum. Het museum tenslotte, dat uitgebreid diende te worden met ruimte voor tijdelijke tentoonstellingen, moest terug puur als museum beschouwd kunnen worden. Dat betekent dat er meer te zien moest zijn van de permanente collectie dan de slechts 4% die getoond werd. Secundaire museumfuncties werden dus ondergebracht in een nieuwbouw. Project-architect Maarten Baeye van Stéphane Beel Architects behandelde ook de vraag naar ruimte voor dialoog en discussie. Een actueel museum moet verder kijken dan naar enkel het verleden. Het moet ook het hedendaagse Afrika belichten. Die functie zagen ze eveneens beter tot haar recht komen in een nieuwe setting dan in een gebouw dat door zijn feestarchitectuur sterk aan het verleden herinnert.
Ook de toenadering van de site wilden ze in ere herstellen. Daarvoor liet Leopold II destijds een as van Brussel naar Tervuren aanleggen met toegang naar de site via de Tervurenlaan waarbij alle bezoekers door het indrukwekkende neoclassicistische Koloniënpaleis hun intrede maakten op de site en van daaruit de monumentale tuinen en andere gebouwen konden ontdekken. Dit was voor Stéphane Beel Architects dan ook een belangrijk vertrekpunt voor fase 1 van het masterplan, namelijk de uitbreiding van het museum en de inplanting van het nieuwe onthaalpaviljoen. Door dit te plaatsen tussen het Koloniënpaleis en het vroegere museumgebouw wordt de lange inplantingsas van de museumgebouwen versterkt. Het werd minutieus uitgelijnd met de voorgevel van het museumgebouw en ligt pal op de grens tussen de Franse tuin en het Drevenpark rond het Koloniënpaleis. Het gebouw straalt in alles vernieuwing uit, geambieerd door het KMMA. Bovendien zorgt het door haar positie en uitstraling voor een minimale impact op de beschermde omgeving. De verbinding tussen het onthaal en het museum gebeurt ondergronds. Op die manier slaagde Stéphane Beel Architects erin het museum uit te breiden zonder extra impact op de omgeving uit te oefenen. 70% van de uitbreiding bevindt zich nu ondergronds waardoor ook energetisch alles in balans is. Enkel lage betonnen elementen zoals een vluchttrap of een podium op het terras van het onthaalpaviljoen zijn een verwijzing naar wat zich eronder afspeelt. In dezelfde beweging stellen ze zich nederig op ten aanzien van het (controversiële) verleden. De toenadering gebeurt nu niet meer via de statige inkom langs de grote rotonde vooraan het gebouw, maar via de catacomben langs de -1. Die herinterpretatie is de kritische kanttekening van de architect bij de oorspronkelijke architectuur.
Om het energiepeil in evenwicht te houden, werd het museumgebouw volledig gerenoveerd en gerestaureerd met toevoeging van alle nieuwe technieken die uitgekiend en onzichtbaar zijn ingewerkt. Onder meer dankzij een dubbele glazen wand achter het bestaande schrijnwerk, kreeg dit gebouw een verbeterde schil zonder afbreuk te doen aan het monument en zijn intrinsieke waarde. Het gebouw vertelt al een verhaal en daarom werd het uitzicht zo intact mogelijk gehouden. De natuursteen buitenmuren, de met marmers beklede binnenvloeren en -wanden, de parketten, de stucwerk plafonds en de muurschilderingen: allen werden ze met zorg gereinigd en gerestaureerd waar nodig. Het onthaalpaviljoen is opgebouwd in staalstructuur en maximaal beglaasd. Het kent een ter plaatse gestort zwart betonnen volume achteraan waarin alle verticale circulatie, sanitair en ventilatiekoker zit. Net als de keuken van het restaurant. Deze nieuwbouw is opgevat als transparant venster op de waardevolle omgeving. Op het gelijkvloers kijken het nieuwe onthaal en de museumshop uit op het park. Op de eerste verdieping genieten restaurantbezoekers een panoramisch zicht op de Franse tuin en het museumgebouw. Geaccentueerde schuiframen in de gevels maken een kader voor het belangrijkste zicht, namelijk van binnen naar buiten. Aardig detail in materialisatie is de recuperatie van de bomen die gerooid moesten worden. Daarmee is namelijk fineer gemaakt waarmee het meubilair werd bekleed.
Ook ondergronds is zicht en licht van cruciaal belang. Langs het paviljoen werd een Engelse koer voorzien met witte betonpanelen die het licht katalyseert. Daardoor heb je in de lange, publieke gaanderij nooit het gevoel tien meter onder de grond te zitten. Het pronkstuk hier is de enorme prauw die de overgang van onthaal naar museum begeleidt. Langs drie tijdelijke tentoonstellingszalen heen vaar je als het ware naar de verdiepte binnenkoer van het echte museum. De tijdelijke tentoonstellingsruimtes blinken uit in functionaliteit. Ze kunnen zowel opgedeeld worden in een auditorium en twee afgescheiden zalen als dat ze door een mobiele en pivoterende wand omgevormd kunnen worden tot één grote tentoonstellingszaal. Een parallel logistiek circuit bevindt zich aan de andere kant en loopt tot in de kelders van het museum door waardoor de circulatie strak gescheiden is en werknemers gemakkelijk nieuwe tentoonstellingen kunnen voorbereiden zonder bezoekers te storen. Tot hun parcours behoort uiteraard de laad- en loszone met een gigantische goederenlift om grote objecten te kunnen herbergen, de technische zone en de stockageruimte. Ook de materialisatie begeleidt de toegang naar het licht en de ingang van het museum. Van laag naar hoog krijg je een terrazzovloer die gradueel mee evolueert van wit over grijs tot bijna zwart.
De overgang van nieuw naar oud gebeurt via een nieuwe open trap die onderlinge doorzichten biedt tussen de gebouwen en waarlangs de museumbezoeker tweemaal passeert. Op dit niveau van de verdiepte binnenkoer start de permanente referentietentoonstelling waar de geschiedenis van het instituut en het museum en ook de positie en de activiteiten van het KMMA op vandaag worden toegelicht. Voor de scenografie is maximaal ingezet op het hergebruik van bestaande vitrines aangevuld met een modulair systeem van platformen om ook een nieuw verhaal te kunnen vertellen op een moderne manier. De originele vitrines werden gerestaureerd en uitgerust met een technische sokkel en een plafond met daarin verlichting ingewerkt. Nadien werden ze teruggeplaatst op hun oorspronkelijke positie. Hierdoor blijven ook de originele zichtassen in het gebouw intact. Ook aan de allerkleinsten is gedacht. De kinderateliers, die voorheen weggestopt zaten op zolder, zijn naar de fundamenten van het gebouw verhuisd. Dichtbij het muziekatelier, maar dan aan de voorzijde waar ze rechtstreeks daglicht genieten en contact hebben met de Franse tuin. De zolder werd heringericht als landschapskantoor. Met deze afronding van de eerste fase breekt een nieuw tijdperk aan voor het museum dat hopelijk als katalysator kan dienen voor de verdere noodzakelijke fases van het masterplan. De dialoog met de site is alvast ingezet, hopelijk blijft het gesprek gaande.
Tekst: Sam Paret
Foto’s: Luca Beel